Hallehuisboerderij
Typisch voor het hallenhuis is het ankergebint, in feite het houtskelet van de boerderij. De boerderijen waren ooit allemaal met stro of riet gedekt en hadden lemen vakwerkwanden. |
De hallehuisboerderij is van oorsprong een langgestrekt, driebeukig gebouw met de deel in het midden en de stallen aan weerszijden.
|
Verstening van de muren en opkomst van de dakpan is een ontwikkeling van de laatste paar eeuwen, toen de welvaart op het platteland steeg.
In het voorste gedeelte bevindt zich meestal het woongedeelte, daarachter is dan de deel met de stallen, dat van het voorhuis wordt afgescheiden door een brandmuur. Boven de deel is de hooiopslag, dat op slieten ligt en door het hooiluik naar binnen wordt gebracht. Het hooi kan van boven de deel makkelijk in de stallen aan weerszijden van de deel worden gelegd. De stal was soms van het type potstal, soms was er een stal met een grup waar de koeien naast elkaar stonden met de kop naar de deel.
T-huis- en krukhuisboerderij
|
Als het woonhuis naar één zijkant is uitgebouwd en daardoor een L-vormige noklijn heeft gekregen, is er sprake van een krukhuisboerderij. Is het woonhuis naar twee kanten uitgebouwd waardoor een T-vormige noklijn is ontstaan, wordt er over een T-huisboerderij gesproken. In beide gevallen is de uitbouw vaak binnen de contouren van het oorspronkelijke boerderijgebouw gerealiseerd. Het grondplan blijft daardoor rechthoekig. Het komt echter ook voor dat de uitbouw zo rigoureus is aangepakt, dat ook het grondplan van de boerderij een L- of T-vorm heeft gekregen.
|
Dakpannen met stro
Vroeger keek men boven op zolder zo tegen de dakpannen aan. Daartussen zaten van die merkwaardige proppen stro. Dat hield verband met de vorm van de dakpannen. Vroeger had men geen mooi vlakliggende platte pannen. Om te voorkomen dat het via deze pannen insneeuwde of inregende, werden onder de pannen deze stro-proppen gelegd. Zo’n stro-prop werd een ‘dok’ genoemd. De dokken waren, door het altijd wel wat bewegen van de pannen, na zo’n 20 jaar versleten en moesten dan vernieuwd worden.
Stalraam
Wie op stalraampjes let, zal tot de ontdekking komen dat er wel honderd typen bestaan. Ze variëren sterk in vorm en formaat. Wat vooral opvalt is de eenvoud. Daardoor passen stalramen uitstekend in de landelijke omgeving. De bekendste stalraampjes zijn van gietijzer. Fraai toogmetselwerk en kleine vensterbankjes verhogen het totale effect. | |
Voor het werkgedeelte werd aan ramen niet zoveel waarde gehecht. Het liefst werden ze zo klein mogelijk gehouden. Als er maar een beetje licht was, vond men dat voldoende. Grote ramen veroorzaakten tocht en kou. Voor de hygiëne speelden ze nauwelijks een rol. Daarnaast was glas duur. En natuurlijk was er in de lage zijgevels gewoon weinig plaats voor grote ramen |
Stalramen uit de Ulftse ijzergieterij
|
Gietijzeren stalramen zijn vanaf het einde van de 19de eeuw gemaakt. Het bekendste is het halfronde stalraampje de ‘halve maan’ van gietijzer. Dit is een vrij oud model. De Ulftsche IJzergieterij, Firma Becking & Bongers uit Ulft werd in 1885 opgericht en heeft veel stalramen van gietijzer geproduceerd. In 1921 geeft de firma een modellenboek uit met daarin een catalogusblad met voorbeelden van een aantal verschillende kleine gietijzeren (stal)ramen die voor die tijd het meest gangbaar waren in de boerderijbouw. Er waren meer ijzergieterijen in Nederland. Er werd ook gietijzer ingevoerd uit Duitsland en België. |