Het boerenerf

Op een boerenerf van nu staan andere gebouwen dan op een negentiende-eeuws boerenerf. De gebouwen hebben ook een ander uiterlijk  dan  een eeuw geleden. Koeien staan tegenwoordig in een serrestal in plaats van in de grupstal en eten kuilgras in plaats van hooi, waarmee er een nieuw gebouwtype bijkomt en hooibergen verdwijnen. Het type en het uiterlijk van de bedrijfsgebouwen is in de loop van de geschiedenis aangepast aan functionele eisen. Vaak kun je de leeftijd  van een boerderij nog aflezen aan de buitenkant. Aan de hoogte van de zijmuren bijvoorbeeld: hoe lager, hoe ouder. Of aan de aanwezigheid van stalramen en de plaats van de voordeur.

 

Boerenerf inrichting

 

Een boerenerf in de Achterhoek was volledig ingericht op het gemengde karakter van bedrijfsvoering en zelfvoorziening. De boer had de leiding over de bedrijfsvoering die achter op het erf plaatsvond, de boerin bestierde het voorste gedeelte van de boerderij en het erf. Het centrale punt was de boerderij, met in het voorhuis het woongedeelte en in het achterhuis de stal voor de koeien en de paarden.

De varkens werden ondergebracht in een nabij gelegen schuur, waarin ook de fornuispot stond. Daarin kookte de boerin de aardappels voor de varkens en het water voor de was. Op de zolder van de deel, dicht bij het vee, werd het hooi opgeslagen. Het ongedorste graan werd achter op het erf bewaard onder een kapberg. Rogge werd ook vaak opgetast in mijten, die tijdelijk op het erf werden opgericht (tot er gedorst werd). Op grotere afstand van de boerderij lagen de houten kippenhokken. Achter op het erf werden aardappels, bieten en knollen ingekuild en afgedekt met stro en zand.

Moestuin en bomen
Vóór de boerderij lag de moes- en siertuin, omgeven door een haag om klein vee en wild op afstand te houden. De boerin onderhield de tuin. Appels, peren, kersen, pruimen, bessen en druiven haalde de boerin uit de boomgaard, die varieerde van groot tot klein met zowel willekeurig staande bomen als bomen in laanbeplanting. Een notenboom houdt vliegen op afstand en daarom stond er vaak een bij de koeienstal of voor op het erf. Bomen zoals de linde, de paardekastanje en de peer zorgden voor schaduw. Maar bomen hadden nog een functie: het hout werd gebruikt voor het onderhoud van de boerderij, voor manden en voor klompen. In de directe omgeving van de moes- en siertuin en de boomgaard stond vanwege de bestuiving en bevruchting een bijenhok. Het erf was grotendeels onverhard, maar er lagen wel klinkers langs de gevels en op modderige plekken zoals rond de regen- en grondwaterputten.

Leibomen

 

Leibomen

 

 

Aan de zonkant van een huis stonden vroeger altijd leibomen. Ze dienden als zonwering en het hielp ook tegen vliegen. Binnen was het door de bomen zo donker en somber, dat er geen vlieg wilde leven.

De bomen stonden erg dicht op het huis, dus men keek altijd tegen het donkere bladerdak aan.Door het snoeien worden de bladeren ook nog eens extra groot. Nog een nare bijkomstigheid was, dat de wortels de voormuur en de vloeren van het huis beschadigden, maar daar kwam men pas achter als het al te laat was en de scheuren in de muren zaten.
In de jaren vijftig werden ze massaal gekapt, iedereen had genoeg van de bedompte en ongezellige sfeer in huis. De laatste tijd worden er weer veel leibomen gepland, maar nu meer voor de sier. Ook staan ze verder van het huis af. Minder nadelen dus dan vroeger.

Hakhout

 

Het hakhout is één van de meest voorkomende elementen van het boerenerf. Dit had in het verleden vooral een praktische functie. Om doorlopend over hout voor bezems, rasters, afrastering en voor de kachel (het boerengeriefhout) te kunnen beschikken, werden op het boerenerf hakhoutbosjes aangelegd.

 

Hakhouty

 

Soms functioneerden die ook als windkering. Hakhout bestaat uit bomen, die periodiek vlak boven de grond worden afgezet. De voornaamste soorten die in een hakhoutbosje voorkomen zijn eik, berk, es, wilg en els. Tegenwoordig is zo’n bosje vooral een vogelparadijs!

Waterput

 

Waterput

 

 

Vroeger was er geen waterleiding en gebruikte men regenwater of het grondwater dat uit de put kwam. Het had vaak een bruine kleur van de “roodblik”, omdat de grond in de Achterhoek vaak ijzerhoudend is.

Voor dier en mens werd het grondwater met de emmer aan de haalboom uit de put getakeld; later werd de put aangesloten op de handpomp in de waskamer en kon men zo het grondwater oppompen.
Regenwater werd verzameld in afgesloten putten dicht(er) bij het huis. Regenwater kwam van het dak, dus dit kon pas toen de daken voorzien werden van dakpannen. De was werd gedaan in regenwater, dat ook gebruikt werd om de ramen mee te wassen, omdat het geen strepen geeft. Kinderen werden vanwege verdrinkingsgevaar bij de waterput op afstand gehouden door het verhaal van de BOELEKEERL. Hij kon je zo maar pakken met z`n lange arm en in de put sleuren. Dat donkere water onder in de put zag er ook wel griezelig uit.

Poel
Ook de poel is een traditioneel onderdeel van het boerenerf, alhoewel er door de loop der jaren veel zijn verdwenen.
Op of in de nabijheid van erven waar geen oppervlaktewater aanwezig was, werd vaak een poel gegraven. Meestal diende die als drinkplaats voor vee, maar ook als wasplaats en blusvijver. Deze functies zijn allemaal achterhaald door moderne ontwikkelingen. De laatste jaren zijn dankzij tal van projecten veel poelen hersteld of nieuw aangelegd. Ze zijn van grote waarde voor veel dieren- en plantensoorten.